|
In 1342 werd het terrein
een deel van het Amsterdamse grondgebied en zo’n 50 jaar later viel
de
stadsgrens ongeveer samen met de huidige Enge en Wijde Lombardsteeg. Stilaan
ontstonden er wat
schaapskooien en eenvoudige bedrijfjes waar leer werd bewerkt.
In het begin van de 15de eeuw stonden in de Nes verschillende kloosters.
Straatnamen in deze
omgeving herinneren bijvoorbeeld aan het Cellebroers- en Sint Barbaraklooster.
In de bouwstijl en
de fundamenten van de hedendaagse Stadsbank van Lening, op de hoek van
de Enge Lombardsteeg,
is een groot aantal architecturale elementen van het vroegere Sint Maria
Magdalenaklooster
bewaard gebleven. Vermoedelijk hebben deze kloosters de droogmaking aanzienlijk
versneld en er
voor gezorgd dat de drukke Warmoessstraat een relatief belangrijke aansluiting
kreeg.
In 1406 kwamen enkele vrouwen samen om een klooster op te richten dat
de naam van Sint
Margaretha zou dragen en zijn bestemming als religieus gebouw behield
tot in 1578. Een archiefstuk
uit 1415 leert ons dat in de Nes een stuk grond werd gehuurd voor 97 jaar
om er een klooster op te
bouwen voor "Wendelmoet Moen Symonssoensdr ministerse en der ghemeense
susteren van den
derde oerde der penitencien des convents van Sinte Margriete." De
omgrenzing van het perceel was
"de steede grafte" en "Gansoirde" (Oudezijds Voorburgwal
en Nes).
Op 16 oktober 1425 werden de kloosterzusters eigenaressen van een gedeelte
van de gehuurde
grond. In de akte worden ze dan omschreven als de "zusters van Sinte
Franciscus oirdre des huus
ende convente van Sinte Margriete woenende in Gansoirde." Het perceel
was toen "gelegen bij Sinte
Pieterscapelle en gasthuus" (de huidige Sint Pietershalsteeg en de
Sint Pieterspoort herinneren nog
aan de naam van die kapel).
Toen hadden ze ook al een eigen kapel die werd ingewijd op 16 oktober
1419. Blijkens een
afbeelding in Amsterdam in zijne opkomst … (1760) van Jan Wagenaar
grensde dit gebouw aan de
Sint Pieterskapel. Ze bleven beiden bestaan tot 1779. In dat jaar werden
de twee gebouwen
gesloopt, waardoor het Nespleintje ontstond zoals we het nu kennen voor
de ingang van het Vlaams
Cultureel Centrum De Brakke Grond.
Kloosterzusters brouwen bier
Gedurende ongeveer 150 jaar kunnen we onder meer aan de hand van testamenten,
schenkingsakten, goederenstaten en kwijtscheldingen het wel en wee van
het Sint
Margarethaklooster volgen. We leren de namen kennen van een aantal paters
die de kapel
bedienden. Vanaf 1428 was dat Heyndrick Heyndricszoen. De laatst bekende
was meester Florys de
Jonge, die op 4 april 1541 uit Holland werd verbannen wegens "suspectie
van Lutherij ende andere
heresie". We vernemen dat sommige paters hun boeken aan het klooster
schonken. Zo kreeg het
klooster in 1423 een schenking van "deutsche boeken", een mosterdketel
en een grote ketel om
klein bier te brouwen. De zusters verkregen dat jaar daartoe een vergunning.
Het aantal kloosterzusters groeide aan: in 1406 was er "een mater
ende vier geprofesside zusters" en
in 1473 waren er 41 nonnen. Rond die tijd ging "door den brandt van
’t convent" een aantal
kerkelijke documenten verloren.
De kloosterzusters beschikten over een eigen handschriftenverzameling,
waaruit het oudste
exemplaar nu wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Het is "Het
prekel der minnen" uit de tweede helft van de 15de eeuw. Uit diezelfde
eeuw dateert ook een
handschrift in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het is een boek
van Sint Bernardus dat
ontstond in 1457. Achterin is te lezen: "Dit boec behoert die Zusters
van Sinte Margrieten binnen
Amstelredamme."
Het Sint Margarethaklooster verwierf een groot
aantal rechten en bezittingen in de Nes zelf, maar
ook in andere delen van de stad: in de Warmoesstraat, bij de Nieuwezijdskolk,
in de Gasthuissteeg,
op de Zeedijk, bij de Haarlemmerpoort, "op de Molen op de Heyliche
wech", enzovoort. Buiten
Amsterdam hadden de zusters ook eigendommen of renten, bijvoorbeeld in
Alkmaar, Bodegraven en
Utrecht. Uit de archieven blijkt dat de zusters een aantal gronden rond
de Amstel wisten te
verwerven en dat hun rijkdom in de 16de eeuw zodanig toenam, dat ze samen
met andere
Amsterdamse kloosters geld konden lenen aan keizer Karel V. Toen die echter
(na verloop van een
jaar) niet in staat bleek zijn schulden te betalen, zag de keizer zich
verplicht een aantal gronden in
de omgeving van Alkmaar in pand te geven.
Een jonker uit Antwerpen
Rond die tijd werd het klooster ook sterk beïnvloed door het Lutheranisme.
gedurende het verblijf
van de Deense koning Christiaan II in 1531 te Amsterdam, werd een hoveling
uit zijn gevolg (jonker
Hendrik "van Antwerpen") een verblijfplaats toegewezen in de
gastenkamers van het Sint
Margarethaklooster, waar hij de leer van Luther begon te prediken en "het
cloester meest
geinfecteert" achterliet.
Op 19 augustus 1566 bereikte Amsterdam het bericht dat in Vlaanderen de
beeldenstorm was
begonnen en drie dagen later waarschuwden de magistraten de kloosterlingen
hun schatten zo snel
mogelijk in veiligheid te brengen. In 1576 was het klooster verplicht
zijn eigendommen en fundatiën
in te leveren, in ruil voor een bezetting door schutters en soldaten,
die de bewoners tegen het
oproer zouden beschermen.
In 1579 werden de kloosterklokken weggenomen. Zes jaar later werden alle
bezittingen aan de stad
overgedragen "tot betalinge van de gemeente landtsschulden en lasten",
maar met de uitdrukkelijke
belofte dat de verdreven kloosterlingen jaarlijks een vergoeding zou worden
verleend "op dat ze van
honger nyet en versmachten." Dit bedrag was afhankelijk van de leeftijd
en schommelde tussen de
25 en de 120 gulden per jaar. Het Sint Margarethaklooster telde op dat
ogenblik nog twintig
religieuze bewoners.
2. Van Alteratie tot kunstveilingen (1578-1900)
In het vorige deel hebben we het einde van het Sint Margarethaklooster
geschetst en we weten
inmiddels dat het klooster in 1576 verplicht werd zijn eigendommen en
fundatiën in te leveren. Nog
niet vermeld werd dat de Amsterdamse kloosters van stadswege ook over
een voogd zouden
beschikken. Deze voogden kregen uitvoerige instructies op 24 maart 1579.
Voor het klooster, op de
plaats van het huidige Vlaams Cultureel Centrum, vermelden de stadsarchieven
de naam van Barent
Claesz "als voocht vanden Conventualen van Sinte Margrieten Convente
binnen deser stede."
Deze Barent Claesz had in 1582 grond gekocht die tot het bezit van het
klooster behoorde. Hij was
rond 1555 gehuwd met Catherina Simondr en woonde in het huis ‘In
de drie Engelen’ op ’t Water
over de Papenbrug (het Damrak, ongeveer op de plaats van de huidige vestiging
van C&A). Barent
Claesz was korenkoopman en in 1578, na de Alteratie, regent van het Burgerweeshuis.
Merkwaardig is wel wat over zijn vrouw en kinderen wordt vermeld in Levens
der Haarlemsche
Maechden van de Hoeck door Trijntje Jans Oly. Zijn vrouw was ‘katolijk
maer seer slap: dan sijn
met alle haer kinderen seer vierich en iverich geworden door de vermanige
en goed exemplen van
haer oudste dochter Anna Barents." We weten in ieder geval dat van
de negen kinderen van deze
Barent Claesz één zoon minderbroeder en een andere zoon
priester werd. Dochter Anna werd
"geestelicke maecht" en een van haar zusters, Griete, "maagd
in den Hoek" te Haarlem. Beslist geen
gezin van ‘papenvreters’!
Wat gebeurde er met het klooster en de zusters, toen Amsterdam in 1578
een overwegend
protestants stadsbestuur kreeg? Men nam tot dusver aan dat het Sint Margarethaklooster
meteen
verdween en dat de zusters verdreven werden. Wij menen echter dat dit
niet het geval is, gezien de
inhoud van enkele notariële akten in het Amsterdamse stadsarchief.
In deze bescheiden wordt het
klooster tot 1608 (30 jaar na de Alteratie!) nog steeds vermeld.In 1590
is er sprake van Trijn en Liesbeth Michielsdr, "nonnen in het St.
Margarethaklooster" die
elkaar tot universeel erfgenaam benoemen. En in maart 1599 maakt Gierte
Meyertsdr, "concentuale
van het Ste Margrietconvent", haar testament op, waarbij ze bepaalt
dat al haar goed, dat van het
convent afkomstig is, met haar kleren bij de kloosterzusters moet blijven,
op voorwaarde dat ze
haar daarvoor een "eerlijke uitvaart" bezorgen.
Zes maanden later benoemt Mary Jansdr, "conventuale van het Ste Margrietconvent",
haar
medeconventualen samen tot haar universele erfgenamen. Mary Jacobsdr wordt
in deze akte nog
steeds beschouwd als moeder-overste en mag, bij het overlijden van zuster
Mary Jansdr,
vooruitnemen wat ze wil.
In 1602 wordt gesproken over Trijn Barentsdr, wonende in het St. Margrietenklooster.
Op 5 mei 1608
benoemt lysbeth Franssendr, "non in het St. Margrieten-klooster",
de kloostergemeenschap tot
universeel erfgenaam. Het convent wordt voor de allerlaatste maal in de
notariële archieven
vermeld op 13 mei 1609, wanneer Mary Cornelisdr een bedrag legateert aan
Swaentgen Willemsdr,
"non in het St Margrietenklooster."
Een schoolmeester uit Vlaanderen
In een omgeving die sinds de Alteratie wemelde van de Vlamingen was het
wel te verwachten dat er
ook in of bij het Sint Margarethaklooster vroeg of laat Vlaamse vluchtelingen
zouden opduiken. (De
Tachtigjarige Oorlog woedde in alle hevigheid.) De thesaurieën, die
de stedelijke financiën en
eigendommen beheerden, verhuurden in 1582 het patershuis en het turfhuis
van het klooster voor
drie jaar aan de Vlaming Pieter de Champs uit Nieuwkerke, "fransoisch
schoolmeester."
Deze Pieter de Champs was een niet onbelangrijk man en hij moet een aanzienlijk
aantal leerlingen
hebben gehad, want in 1582 huurde hij ook het hele patershuis van het
Sint Geertruidaklooster om
er zijn school in onder te brengen. In 1585 huurde hij bovendien nog de
refter (eetzaal), dompter
(slaapzaal) en spinkamer van het Sint Agnietenklooster. Hij ondertekende
in datzelfde jaar een
instructie, waarmee hij beloofde de gereformeerde religie te zullen belijden
en slechts
gereformeerde boeken te gebruiken. Later zou De Camps ook in Leiden onderwijzer
worden. Een
"fransoisch schoolmeester" was destijds iemand die secundair
onderwijs gaf en naast Frans ook
meestal cijferen en lezen, Nederlands, boekhouden en handelsrekenen onderrichtte.
Briels
vermeldt dat "tot omstreeks 1630 de meeste Franse scholen in Holland
en Zeeland in handen van
Zuidnederlandse leerkrachten of hun directe nakomelingen waren."
Na de Alteratie veranderde het klooster grondig. M. Fokkens schrijft in
1662 over de verbouwing van
de kloosters en vermeldt dat "S Margerete op de West-zijde van de
Oudezijds Voorburgwal,
tegenover ’t Admiraliteytsgebouw ook al verbakken is in ander gedaanten."
Drie jaar later schrijft
Tobias van Domselaer dat het "St Margrieten klooster achter op de
Voorburgwal uytkomende (…) in
Wooningen verandert" is. Ten slotte schreef Isaäc le Long in
1729 nog: "Het klooster van St. Margriet
(…) in de Nes uytkomende is geheel in Burgers-huysen verandert."
En wat gebeurde er met de kerk van het klooster? De kloosterkerk zelf,
weliswaar verbouwd, bleef
bestaan tot in 1779. In dat jaar werd zij afgebroken, waardoor het huidige
Nespleintje ontstond,
vóór De Brakke Grond en naast een gedeelte van het nieuwe
gebouw van de bank Pierson, Heldring
& Pierson. De historie van de kloosterkerk tussen 1578 en 1779 is
boeiend, maar in het verband van
dit verhaal beperken we ons tot enkele gegevens. Zo is het interessant
te kunnen vermelden dat
reeds rond 1585 op een deel van de kerkzolder door Vlaamse vluchtelingen
rederijkersspelen
werden opgevoerd. De leden hadden er zich verenigd onder de naam ’t
Wit Lavendel, met als
spreuk "Uyt Levender Ionste." De kamer bleef bestaan tot omstreeks
1626.
Een hele reeks beroemde namen vinden we terug bij deze rederijkers: de
Antwerpse schilders Gilles
van Conincxloo en Jacob de Gheyn, uitgever Abraham de Coningh uit Antwerpen,
schilder Carel van
Mander uit Meulebeke, en Joost van den Vondel, die in 1610 toetrad tot
deze kamer. ’t Wit
Lavendel gaf niet alleen te Amsterdam voorstellingen, maar in 1606 ook
in Haarlem en in 1616 in
Vlaardingen.
Op dezelfde voormalige kerkzolder was ook nog een andere rederijkerskamer
actief, namelijk De
Egelantier, die zich tooide met de zinspreuk "In Liefde Boeyende."
Het was de oudste en beroemdste Amsterdam . Van Bredero, die naast het
voormalige klooster werd geboren, werd door deze kamer in 1616 Moortje
vertoond
De Egelantier had machtige beschermers in het stadsbestuur en tal van
butgermeesters schouten en raadsleden behoorden tot de leden
De kerkzolder had ook nog een andere functie. In het begin van de 17de
eeuw was het een
ontleedkamer, waar beroemdheden als Tulp, Coster en Egbertsz anatomieles
kwamen geven. Dit
"Medecijns Collegie" bestond permanent uit drie geneesheren
en twee apothekers, die op bevel van
de stedelijke overheid toezicht uitoefenden op de toepassing van de geneeskunde
in Amsterdam.
Tot 1691 bleef deze instelling op deze plaats gevestigd, daarna werd ze
ondergebracht in de Waag
op de Nieuwmarkt.
Tot de apothekers-inspecteurs van dit Collegium Medicum behoorde de Antwerpenaar
François de
Penijn, die zelf ook in de Nes woonde, terwijl Dr François de Vicq
(een zoon van de Antwerpse
lakenkoopman Matheus de Vicq en vriend van Dr. Nicolaas Tulp) er in 1643
inspecteur-geneesheer
was.
Een
Antwerpse schermmeester
Volledigheidshalve willen we hier nog vermelden dat op deze merkwaardige
zolder gedurende enige
tijd ook een beroemde schermschool haar activiteiten ontplooide. Deze
school beleefde rond 1610
een hoogtepunt, toen de omstreeks 1574 te Antwerpen geboren schermgrootmeester
Gerard
Thibault er demonstraties en lessen kwam geven. Thibault telde onder zijn
leerlingen en
bewonderaars prominenten als prins Maurits, prins Frederik Hendrik, de
markgraaf van
Brandenburg, koning Lodewijk XIII van Frankrijk, de hertog van Brunswijk,
de Antwerpse bankiers
Isaäc en Jozef Coymans, de eveneens uit Antwerpen gevluchte kooplui
Balthasar de Moucheron,
Jean en Daniël van Gheel, Carlo Hellemans, Peter Panhuysen, Nicolas
Sohier, Samuel Sautijn, de
latere Amsterdamse burgemeester dr Albert Coenraetsz. Burgh, en de dichters
Gerbrand
Adriaenszoon Bredero en Daniël Heinius.
Op de begane grond, dus in de kerk zelf, werd een vleeshal ingericht,
die later werd uitgebreid,
toen de aanpalende Sint Pieterskapel werd verbouwd. Niet minder dan 48
vleesbanken waren er in
gebruik. Ter aanvulling van deze gegevens kan nog worden vermeld dat "de
kerk St. Margrieten" van
februari tot juli 1584 "met hop enden anders beleydt" werd en
dat daarvoor huurgeld betaald werd
aan de thesaurieën van de stad.
Wezen in het klooster
Uit de Resoluties van de Vroedschap vernemen we dat de stad op 30 juli
1584 besloot het Sint
Margarethaklooster te verkopen. Noodgedwongen moest men zich tijdens de
verkoop op 20 en 21
december van datzelfde jaar beperken tot huizen die aan het klooster hadden
toebehoord. De
kloosterzusters hadden namelijk een deel van het klooster ingericht als
verblijfplaats voor wezen,
overigens zonder advies te vragen aan het stadsbestuur. De burgemeesters
zegden derhalve de huur
op tegen mei 1585 en (pas) op 17 januari 1595 werd het klooster door de
stedelijke overheid
verkocht. Uit de notariële akten kan men echter wel concluderen dat
een aantal nonnen tussen
1590 en 1609 zeker in het gebouw verbleef of er iets mee te maken had.
Het is niet uitgesproken
dat zij toestemming hadden om er te wonen. De stad voorzag ze van een
jaarlijkse alimentatie "op
dat ze van honger nyet en versmachten."
Het katholieke weeshuis in het Sint Margarethaklooster werd gesticht door
Aeltgen Pieter Fopsdr
samen met de mederegentessen Meyna Pieter Fopsdr en Agniete Gerrits. Jan
Michielsz Loeff was de
eerste bestuurder. Na de opzegging van de huur van het kloostergebouw
werden de wezen
overgebracht naar een huis van Jan Deyman, zoon van de Amsterdamse burgemeester
Claus Gerrit
Deymansz, op de Nieuwezijds Voorburgwal, waar het weeshuis gevestigd bleef
tot 1629.
Wat gebeurde er intussen met de overige gebouwen van het klooster? Uit
de stadsplattegrond van
1597, getekend door de Antwerpse cartograaf Pieter Bast, blijkt dat die
nog ongeveer twintig jaar
lang vrijwel onveranderd zijn gebleven. Tot in de 19de eeuw behield het
Brakke Grond-gebouw een
aantal bouwelementen uit de kloosterperiode en men neemt aan dat ook nu
nog gedeelten van de
oude keldergewelven onder het Vlaams Cultureel Centrum verborgen zijn.
In 1991 werden tijdens
de renovatiewerken op het Nespleintje resten van de kloosterkerk gevonden.
De
Brakke Grond
De samenstellers van het Woordenboek der Nederlandse Taal vermelden bij
"Brakke Grond" dat deze
plaatsnaam naar alle waarschijnlijkheid in de 17de eeuw (of vroeger?)
de naam was van een
gedeelte van de Nes dat ook de oever van de Amstel vormde. Dat zou dan
betekenen dat het
toponiem gronden aanduidde die lagen tussen de huidige Oudezijds Voorburgwal
en het Rokin.
Het fraaie poortje tussen de Oudezijds Voorburgwal 290 en 298 vermeldt
weliswaar "De Brakke
Grond" en het jaartal 1624, maar het oudste stuk over De Brakke Grond
in het notarieel archief van
Amsterdam dateert uit 1626. In 1639 staat de herberg De Brakke Grond beschreven
en een jaar later
wordt een verkoopakte opgemaakt voor huis en erf "De Bracke Gront".
Reeds vanaf 1648 worden er
in de herberg regelmatig veilingen gehouden.
Vermeldenswaard lijkt ons een akte van november 1653. Op dat ogenblik
vergaderen in De Brakke
Grond de procureurs van de koopman Daniël de Pinto en Rembrandt van
Rijn over een geschil tussen
hun opdrachtgevers. De Pinto was een tabakshandelaar uit de Jodenbreestraat
en buurman van
Rembrandt.
Overigens heeft De Brakke Grond gedurende zowat drie eeuwen steeds wat
met tabak gehad. Zo
werd op 19 april 1659 in de herberg De Bracke Gront een partij Virginia-tabak
verhandeld. Vanaf
1920 werd er in De Brakke Grond "keizersthee" verhandeld. Kooplui
uit vele Europese landen
kwamen hier hun inkopen van thee en koffie doen. Het Gemeentearchief van
Amsterdam beschikt
over fraaie affiches van de veilingen in De Brakke Grond, die behoren
tot het handelsfonds
Pakhuismeesteren van Thee NV (1717-1960). De Verenigde Oostindische Compagnie
en de
Nederlandsche Handel-Maatschappij speelden gedurende drie eeuwen een belangrijke
rol bij de
aanvoer en verkoop van overzeese waren in De Brakke Grond.
Terloops vermelden we dat in De Brakke Grond ook zeer vaak huizen werden
geveild, tot Frascati
(bijna steeds een sterke concurrent) die rol rond 1879 zou overnemen.
Rond 1884 worden er
regelmatig antiekveilingen gehouden. In een uitgebreid verslag lezen we:
"Wat het Hôtel Drouot is
voor Parijs, is de Brakke Grond, al klinkt de naam minder grootsch, voor
Amsterdam."
Een eigen stoomdrukkerij
In de 19de eeuw beschikte De Brakke Grond over een eigen stoomdrukkerij.
Op 18 juni 1885 lezen
de Amsterdammers in hun krant het volgende, juichend verslag:
"De Brakke Grond"
"Het lokaal De Brakke Grond heeft in den laatsten tijd groote verbetering
ondergaan. ’t Was dus
niet tevergeefs dat de handel wel eens klaagde en in ’t byzonder
de ondernemers van
kunstveilingen en zij die een uitgelezen publiek verwachtten, over den
slechten toegang tot de
ruime, goed verlichte lokalen. Het bestuur der Maatschappij heeft met
onbekrompen hand alles
gedaan wat gedaan kan worden, om aan de klachten tegemoet te komen en
met succes. De toegang
wordt nu verschaft door eene vestibule met mozaïekvloer en marmeren
lambriseering. In de breede
gang, die vroeger tot het aanbrengen van goed daglicht onbereikbaar scheen,
is nu licht in
overvloed. Aan de linkerzijde zijn kantoortjes, alle reeds bezet en aan
de rechterzijde de kantoren
der Maatschappij, nu ruim en goed ingericht, vooral in vergelijking met
de benauwde ongeschikte
lokalen, waarmede men zich vroeger moest behelpen. Even voor den ingang
der verkoopzaal,
rechts, staat een Gasmotor van 8 pk., in een zeer kleine ruimte, rondom
met beschot van gevernist
Amerikaansch grenen hout. Verrassend is het lichteefect in de gang door
blank en geëtst
spiegelglas. Een breede trap leidt naar de tweede verdiepeing, met spreekkamer
en kantoor en het
magazijn voor de fijnere papiersoorten. Op de volgende verdieping zijn
drie groote zalen ingericht
als zetterijen, voorts bijlokelen voor stempelfabriek, graveerinrichting,
biljettendrukkerij. De
snelpers en andere groote werktuigen staan naast de binderij in eene reusachtige
zaal bijeen. Laat
ons voorts vermelden, dat voor deze ruimte verdeeld liggen vijf uitgangen
die niet mogen gebruikt
worden, behalve in geval van brand of onvoorzienen nood. Een brandtrap
en brandgang moesten
opzettelijk worden gebouwd ter verzekering van de veiligheid van het personeel,
dat in den
rechtervleugel van de gebouwenreeks werkzaam is. Zoowel uit technisch
als economisch oogpunt is
dus in deze groote inrichting veel te leeren. Beneden teruggekeerd, vinden
we drie zale n en
koffiekamer voor het publiek, omringd door eene reeks kantoren, die alle
rechtstreeks
gemeenschap hebben met de kern – de verkoop en monsterzalen. Ruim
een twintigtal firma’s
hebben daar kantoren en monsterzalen ter eigen beschikking, in aansluiting
met de zalen voor het
publiek, terwijl een Rijkstelegraafkantoor, in De Brakke Grond gevestigd,
ze allen in verbinding
brengt met de wereld daar buiten. De oppervlakte van den grond beslaat
een derde bunder, 3300
ha. Belangwekkend is deze inrichting in hooge
mate. Zij is eene bezienswaardigheid van
Amsterdam, met haar tabaksmarkt en kunstveilingen en door met den tijd
mee te gaan blijft de
reputatie van De Brakke Grond gehandhaafd."
Maar dat niet alles rozengeur en maneschijn is in De Brakke Grond leert
een fragment uit een
ingezonden brief in de pers: "Nu de directeur ziet dat men hem werkelijk
den rug toekeert, zal hij
den Aandeelhouders toonen te kunnen bezuinigen en neemt daartoe een ellendig
systeem te baat,
dat hij toepast op zijne Werklieden van de afdeeling Zetterij en Drukkerij,
door een feitelijke
loonvermindering in den volgen vorm: Deze werklieden waren gewoon tien
uur daags en meer te
werken. Sedert eenige weken is dit gebracht op acht uur (enkele meer)
waardoor er vele
huisgezinnen zijn die tot armoede zullen moeten vervallen. Daarbij zijn
zij nooit meester over hun
tijd, want indien er werk komt dat spoed vereischt, of om het werk toch
zijn gewonen loop te
geven, zijn zij verplicht om later te blijven en moeten dan op andere
dagen later komen of vroeger
naar huis gaan. (Als vroeger diezelfde werklieden des nachts of des Zondags
moesten werken, werd
den werkgevers daarvoor extra berekend, terwijl zij niets meer verkregen
als hun gewoon
urenloon.) De meesterknecht alleen is van dezen maatregel buitengesloten,
natuurlijk om te zorgen
dat hij, indien er een geest van verzet mocht ontstaan, niet daartoe mede
kan werken."
3. Van tabaksveilingen tot Vlaams Cultureel Centrum (1900-1981)
Rond 1900 begon er veel te veranderen in de Nes. Het Gemeentearchief,
in de persoon van N. van
Eenige, vestigde de aandacht onder meer op een artikel uit 1905 waarin
staat: "Een (…) algeheele
verandering onderging de Nes. De zegen van Deli heeft de in de heele wereld
om zijn zang-, dans-
en nachthuizen en velerlei ongerechtigheden befaamde Nesbuurt gezuiverd
door de tabak. Op een
enkel huis na hebben de Deli-mannen al de nacht-, zang- en danshuizen
doen sloopen en er
kantoren laten bouwen. Bij dag is het stil en bij avond doosch. Voor een
tien jaar nog begon daar
het leven en werden er de wildste orgieën gevierd."
Het Brakke Grond-complex bestond rond de eeuwwisseling onder meer uit
twee grote zalen. De
Rode Zaal werd vooral gebruikt voor de veilingen van specerijen, kina
en thee. Later werd het een
theaterzaal. De Groene Zaal, die zich bevond op de plaats van de huidige
expositiezaal, een stuk
van de foyer en de bibliotheek, was de ruimte waar tabak werd gemonsterd.
Later werd het een
fietsenstalling.
Photographie van de wolveiling
Begin deze eeuw werd opnieuw veel geld uitgegeven voor verbouwingen. Toen
hoofdadministrateur
J.D.W. Tellier in 1908 werd gehuldigd omdat hij 25 jaar in dienst was
van de Maatschappij tot
exploitatie van De Brakke Grond, werd hem, naast een boekenkast en een
salonlamp, ook een
"photographie genomen bij de eerste wolveiling" geschonken.
Deze wolveiling was zeer belangrijk
geweest voor de stad, maar in 1866 was de volledige wolmarkt van Amsterdam
naar Londen
verplaatst.
Tellier moet een dynamische kerel geweest zijn en onder zijn impuls zouden
de twee grote
verkoopzalen voortaan ongeveer 1000 m² beslaan. De drukkerij-afdeling
werd steeds belangrijker:
in 1913 steeg het aantal drukorders met 470 boven het gemiddelde van de
vijf vorige jaren.
Ook de kunstveilingen onder directie van Izak en Bernhard de Vries werden
een rijke inkomstenbron
voor De Brakke Grond. Tussen 1916 en 1918 kwamen heel wat werken van Apol,
Bosboom, Israëls,
Corot, Mesdag, Maris, De Lairesse, Roelofs, Weissenbruch en anderen onder
de hamer.
Verduistering
Op 24 juli 1923 werden de aandeelhouders van de onderneming wel eventjes
opgeschrikt, toen ze
vernamen dat een vroegere gedelegeerd commissaris "'ter beschikking
van den officier van justitie
werd gesteld, daar er een klacht tegen hem was ingediend terzake van verduistering
van circa ƒ
35.000 ten nadeele van genoemde maatschappij'". Voor die tijd was
het een hele som, vooral omdat
de nettowinst tussen 1904 en 1992 jaarlijks rond de ƒ 30.000 schommelde.
Het bestuur zorgde de"doordat de economische opbouw van Suriname
nog niet de verwachte omvang had bereikt." In
datzelfde jaar waren de drukpersen al verscheept en zou men de werkzaamheden
kunnen beginnen.
Binnen de muren van de Brakke Grond werd tot op dat ogenblik zowat alles
verhandeld: van tabak
en thee tot tapijten, maar duiven kreeg men er nog niet te zien. Dat veranderde
echter toen de
nalatenschap-Hornstra in 1952 werd geveild. De opbrengst bedroeg voor
de 299 duiven meer dan
10.000 gulden. Liefst zevenhonderd duivenliefhebbers waren aanwezig en
een doffer veranderde
van eigenaar voor ruim ƒ 300. Er doken ook andere, heel wat vreemdere
vogels op in De Brakke
Grond: het gebouw kwam in 1954 tot 1955 voortdurend in het nieuws toen
de zonderlinge sekte van
Lou de Palingboer deze plaats had uitgekozen voor haar bijeenkomsten.
Onstuimige stakingsvergaderingen trokken rond die tijd dichtere drommen
havenwerkers,
stratenmakers en tramconducteurs naar het gebouw in de Nes. "Waren
het minder gemakkelijke
gasten?, vroeg een verslaggever van De Tijd/Maasbode aan gastheer Liebregs.
"Neen, ze kwamen
meestal in het holst van de nacht en het ging er soms luidruchtig toe,
maar op een jubileum van de
eerste de beste visclub uit Amsterdam weten ze ook wel van kabaal maken."
Van Studio naar Theaterunie
De veilingen werden langzamerhand minder belangrijk. Tabak en thee verdwenen.
Slechts de
effectenveiling van incourante fondsen hield het nog even vol. Het gebouw
verloor zijn bestemming
en ging onder meer onderdak bieden aan het Wierings Weekblad.
In 1962 trad de experimentele toneelgroep Studio voor het eerst op in
De Brakke Grond. Ook in
Vlaanderen kregen deze acteurs veel belangstelling. De sfeer van het fin-de-siècle-theater
werd er
handig gecombineerd met gedurfde vernieuwingen in spel en techniek. Voortbouwend
op de
activiteiten van Toneelgroep Studio werd in 1971 de Theaterunie –
financieel ondersteund door de
gemeente Amsterdam – opgericht.
Men wilde zich vooral richten op het eigentijdse toneel. Progressieve
theatergroepen en avantgardeschouwburgjes
kregen belangstelling voor het Theaterunie-circuit. De Nieuwe Comedie,
De
Appel en de Noorder Compagnie, die zich in de gevestigde toneelstructuur
niet thuis voelden, zagen
hun aanhang sterk groeien. Studio en later de Theaterunie hebben die initiatieven
begrepen,
gebundeld en een pragmatische ondersteuning gegeven.
Van kraakpand tot Vlaams Cultureel Centrum
In april 1976 zagen tien mensen dat Nes 43a al vijf jaar leeg stond. Het
pand werd gekraakt en men
bleef er twee jaar zitten. De krakers kregen de steun van de werkgroep
Burgwallen en van de Raad
van Kerken. Inmiddels bleef elders belangstelling bestaan voor het oude
complex, dat verloederde:
Canadese beleggers, de Theaterschool, de Universiteit van Amsterdam, projectontwikkelaar
Sedijko
en Het Parool hadden sinds 1972 elk meer of minder concrete plannen voor
De Brakke Grond
uitgewerkt.
In 1974 vergaderden de ministers van Cultuur van Nederland en Vlaanderen
om nieuwe vormen van
samenwerking te bestuderen. Een van de voorstellen hield in dat Nederland
in Brussel en
Vlaanderen in Amsterdam een cultureel centrum zou oprichten. Aanvankelijk
werd gedacht aan een
statig grachtenhuis in de Amstelstad, maar dit plan werd opgeborgen, toen
het Amsterdamse
stadsbestuur een voorstel deed om De Brakke Grond te renoveren en de teloorgang
van de Nes
resoluut te stoppen. De Vlamingen zegden ja.
Gemakkelijk was de taak van de Amsterdamse architect Arthur Staal niet.
Staal schrijft hierover in
De Lamp (december 1980): "Het 100 jaar oude Brakke Grond-complex
was als plattegrond een waar
labyrint, een ‘boogie-woogie’ van Mondriaan, een wir-war van
grote en kleine zalen en kantoren,
zonder maar een binnenplaats of hofje, en een bovenaanzicht van een curieus
woud van shedkappen-
bovenlichten op het noorden (nodig geweest voor het keuren van de tabaksbladeren).
Dat
op dit onoogelijke complex niettemin het oog viel van de Belgen om er
hun Cultureel Centrum in te
vestigen, niet elitair en midden in de oude stad, daar mag Amsterdam toch
wel erg blij mee zijn.
het was de reddingsboei voor het snel zinkende geval!"
Op 13 november 1978 werd de eerste funderingspaal
geheid en een steen met een fragment uit een
gedicht van de Antwerpse burgemeester Marnis van Sint Aldegonde werd onthuld.
De tekst
onderstreept de verbondenheid van twintig miljoen Nederlandstaligen in
Noord en Zuid:
Hoe cond ick U mijn
broeders oyt vergeten
daar wij toch zijn
in eenen strock geplant.
Deze woorden vindt men in de vijfde en zesde regel van de inleiding tot
de psalmberijming van Sint
Aldegonde, opgedragen "aan de verstroyde Nederlandse gemeynten van
Jesus Christus die om des
geloofs wille uyt hare vaderland hebben moet wijcken."
Op 23 mei 1981 werd het Vlaams Cultureel Centrum de Brakke Grond geopend.
Precies 575 jaar na
de eerste bebouwing kreeg een stuk grond tussen "de steede grafte
ende Gansoirde" (Oudezijds
Voorburgwal en Nes) een volledige nieuwe bestemming.
'Van Brakke Grond tot Vlaams Cultureel Centrum'
'Zes eeuwen geschiedenis van een gebouw aan de Amsterdamse Nes (1406 -
1992)'
Hugo Rau, Willem Elias en Els Stubbe
|