Reimerswaal
|
|
Onderstaand verhaal zal
naar ik hoop nooit meer werkelijkheid worden in Nederland
maar gelet op de wateroverlast over de hele wereld is het
wel eens goed eens in het verleden te duiken.
We schrijven 5 november 1530. Het
is de dag van Sint Felix. Deze 5e wordt de dag van de
'quade' Sint Felix. Over de bedijkingen en heerlijkheden van
Zeeland woedt een razende noordwester. Rond negen uur `s
morgens is het eb, maar de zee is niet verdwenen. Het water
staat even hoog als `bij `t gemeen hoogh water`.
In de kom van wat we tegenwoordig de Oosterschelde noemen,
ligt de bloeiende stad Reimerswaal, een flinke handelshaven
voorzien van solide vestingwallen. Het is na Middelburg en
Zierikzee de derde stad van Zeeland. En al is de
schuldenlast groot, binnen de muren wordt driftig gebouwd.
In 1520 heeft een grote brand bijna de helft van de stad
verwoest. Driehonderd houten huizen zijn toen verloren
gegaan. In de weiden en `wilde moeren` rond Reimerswaal
liggen tientallen dorpen, soms niet meer dan een paar
huizen, maar ook nederzettingen met een eigen kerk. Over de
Schelde die van Antwerpen komt, varen rijk beladen
koopvaarders met handelswaar voor de Levant en de Oostzee.
In de haven van Reimerwaal laden ze dagelijks meekrap, die
mooie rode kleurstof, waar Gentenaren en Bruggelingen hun
laken mee verven. De meestoven in de streek rond Reimerswaal
staan goed bekend en karrenvoerders brengen krap uit heel
Zuid-Beveland binnen de muren van Reimerswaal.
De stad
Hoe ziet Reimerswaal er uit rond
1530? De ommuurde stad kent een Grote Markt met een
stadhuis. Daar vlakbij staan de grote Petrus en Pauluskerk
en het klooster van de Zwarte Zusters. Oostwaarts ligt de
havenkom, die de bebouwing doorsnijdt en tot ver binnen de
wallen loopt. Tussen de haven en het stadhuis is het Heilig
Geesthuis gebouwd. Hier wonen de armen, de mensen die van de
Heilige Geest moeten leven. De stad verschijnt in het jaar
1230 voor het eerst in oude stukken. Van graaf Floris V is
bekend dat hij er in 1292 in onroerend goed belegt. In 1299
vergaderen graaf Jan van Holland en de hertog van Brabant in
Reimerswaal om er hun conflicten te bespreken. In 1374 geeft
hertog Albrecht van Beieren de stad toestemming om
vestingmuren te bouwen. De handel in Reimerswaal bloeit.
Sinds kerstmis 1529 heerst de pest in de stad. Bewoners die
het zich permitteren kunnen, zijn gevlucht.
Begin november lijkt de heete ziekte uitgewoed en keren de
uitgewekenen terug naar de stad. Op de dag van `de quade
Sint Felix` spoelt het water door de straten van
Reimerswaal, maar op het eerste gezicht heeft de stad niet
zoveel te lijden. Alleen de balen meekrap die opgestapeld
liggen in de stoven bederven door het vocht. De handel lijdt
ook schade, omdat schepen in de haven los slaan en zinken en
omdat kademuren verzakken. Twee keten verdwijnen 'met man en
muis' in het gat De gevolgen voor de omgeving van de stad
zijn verschrikkelijk. Tweeëntwintig dorpen raken
`drijvend`. Niet alleen Zeeland, maar ook grote delen van
Holland en Vlaanderen overstromen. In het gebied rond
Reimerswaal zijn de doden ontelbaar. De stroom rukt houten
huizen los uit de aarde.
Ze drijven eenvoudig weg. Hele gezinnen worden niet meer
teruggevonden. Hoeveel mensen er verdrinken is nooit bekend
geworden, maar de veronderstelling dat het er meer zijn dan
de 1.800 van 1953 ligt voor de hand. De gaten in de dijken
rond de stad worden overhaast gedicht met behulp van
zinkstukken en Vilvoordse steen. De stroomsnelheden zijn
echter zo groot dat de zinkstukken rond beginnen te tollen.
De Steenbergse dijkgraaf Andries Vierlingh is actief bij het
herstelwerk. Hij vertelt dat op een hoofd bij het dorpje
Kreke twee grote keten staan waarin dijkwerkers slapen. Op
een nacht zakt de dijk met keten en al in de stroomgeul. De
dijkwerkers verdrinken. Vierlingh heeft geluk. Hij slaapt
die nacht toevallig binnen de muren van Reimerswaal. De
dijkval doet in één keer zes weken herstelwerk
teniet. De kroniek van het klooster Paradisus Mariae, net
buiten de muren van de stad, bevestigt dat het herstelwerk
traag verloopt. Volgens Vierlingh is dat omdat de
leidinggevende personen niet in hun vette laarzen staan
"maar liever dobbelen en hun daggeld tellen." Het gat van
Lodijcke In het Land van Reimerswaal woont Adriaan van
Reimerswaal, ridder van het Gulden Vlies en heer van
Lodijcke. Ook hem treft de Quade Sint Felix.
Zijn dorp ligt halverwege Yerseke en Reimerswaal. Het is een
welvarend dorp, maar volgens de opvatting van de heer van
Lodijcke ontbreekt er nog een haven. Hij spaart kosten noch
moeite om de Staten van Zeeland en de Graaf van Holland
zover te krijgen dat hij een haven mag graven. Steeds stuit
hij op tegenstand vanwege de invloed van de steden Goes en
Reimerswaal, die wel een haven hebben, maar bang zijn voor
concurrentie. Op 5 november 1530 haast het dijkleger zich
naar de bedreigde punten. Rond het middaguur slaan de golven
over de dijk en begint de binnenkant van de zeewering af te
kalven. Boeren reppen zich naar het kasteel van de heren om
meer hulp te vragen. De zakkendragers van Reimerswaal staan
gereed om het gat te dichten. Het loopt anders. De heer van
Lodijcke waarover Vierlingh zegt: "Hij was altijd al dwars"
antwoordt hooghartig: "Ik ben van mening dat de zee me zal
geven wat Reimerswaal tot nu toe weigerde. De zee zal voor
Lodijcke een haven graven." Die middag stroomt het
losgebroken water de polders in. Pas laat die dag geeft heer
Adriaan alsnog toestemming om een nooddijk aan te leggen.
Het is te laat. Sarcastisch noteert Vierlingh: "Het havenken
schuurde zo dat de heer van Lodijcke al zijn schoon goed
verloor en het land beoosten van Yerseke erbij. Het schuurt
dagelijks nog zo hard dat het niet meer te herstellen is."
Nog voor de volgende zomer zal Lodijcke verdwenen zijn. Na
meer dan vier eeuwen heet het vaarwater er nog altijd het
Gat van Lodijcke.
De belegering door het water Voor
de stad Reimerswaal is de belegering door het water
begonnen, een belegering die een eeuw zal duren. Slechts een
paar kleine polders in de buurt blijft behouden. De stad
raakt door het wegspoelen van het achterland in een
isolement. Kooplieden mijden voortaan Reimerswaal omdat er
weinig meer te handelen valt. De teelt van meekrap gaat
teloor. Aanvankelijk wordt er nog aangevoerd van het
vasteland van Zuid-Beveland. Dat gaat met veel kosten
gepaard. Ook het voedsel wordt voortaan per schip de stad
binnengebracht. En zo wordt Reimerswaal afhankelijk van de
naijverige Zeeuwse steden. Erger nog dan de teloorgang van
handel en nijverheid is het geschonden aanzien van de stad.
De rijke kooplieden die Middelburg en Zierikzee naar de
kroon trachten te steken, zien zich nu verbannen op een
steeds armoediger wordend eiland. Toch proberen ze hun stand
op te houden, maar met elke vloed wordt het verval groter.
De haring en de pastoorsmeid Twee jaar gaan voorbij. Het
wordt 1 november 1532. Het stormt hard, de voortekenen zijn
boos. In Monster, een parochie in de buurt van het huidige
Borssele, heeft de meid van de pastoor al eerder zout water
in de regenbak geproefd. Zegt het verhaal. Dan komt de dag
van Allerheiligen. In de geteisterde stad Reimerswaal
zwemmen de haringen die dag rond het altaar. Het water staat
acht voet hoog in de kerk. Zo hoog dat de eenden niet eens
door de deur naar binnen kunnen zwemmen. Binnen de muren van
de stad verdrinken tientallen mensen. Het klooster Paradisus
Mariae, net buiten de Noorderpoort, wordt totaal
verwoest.
Pektonnen walmen voor Filips II In Reimerswaal gaan nering
en nijverheid verder achteruit. In 1547 meldt het
stadsbestuur dat het overblijfsel van de vroegere rijkdom
nog bestaat uit twaalf zoutketen, waarvan de beste
nauwelijks tweehonderd gulden waard zijn. Niettemin spannen
de Reimerswalers zich in om hun stad te herstellen. Ze
krijgen vrijstelling van belasting. Ook vinden ze nog tijd
om uitbundig feest te vieren. In 1549 laat de zoon van Karel
V, de latere koning Filips II zich in Reimerswaal huldigen
als Graaf van Zeeland. Op de markt walmen feestelijk de
brandende pektonnen. De mensen dansen terwijl de duivel aan
hun doodskist timmert! Lang heeft de trotse stad zich teweer
gesteld tegen het water, maar de ondergang is `in Godes raad
bepaald` zo zeggen de annalen. Stormen in 1551 en 1555
verwoesten de herstelde dijken. Dorpen als Lodijcke,
Nieuwland en Tolsende gaan definitief ten onder. Bij elke
vloed staat het water tegen de muren van Reimerswaal. In
1557 smijt een nieuwe vloed de wallen omver. Ook veel huizen
gaan verloren.
Geen stukje bouwland is er nog over. De stad is in twaalf
jaar zes keer overstroomd. Een nieuwe brand breekt de
laatste weerstand van de poorters. Smeekbeden om financiele
steun krijgen geen gehoor De rietschoven van Meerten 'den
Duyvel' In juni 1572 plunderen de geuzen Reimerswaal. Ook
daarna komen ze regelmatig terug om spullen, vooral metaal,
te roven. De kerk moet het herhaaldelijk ontgelden. De
Reimerswalers brengen ijlings hun orgel in veiligheid. In
1573 ligt in de stad een regiment Walen, huurlingen van de
Spanjaarden. Als in 1573 de Spanjaarden Middelburg
belegeren, verblijft een deel van de Spaanse achterhoede in
Bergen op Zoom. Kapitein Gilles de Vilain, een Spaanse
aanvoerder maakt de stad Reimerswaal zwart bij zijn
superieuren. Hij doet voorkomen alsof de burgers de koning
van Spanje vijandig gezind zijn.
De Vilain is een paar mannen van zijn compagnie
kwijtgeraakt. Hij geeft de Reimerswalers de schuld. Het is
een excuus om in het land van Reimerswaal op strooptocht te
gaan. Bedreigd door losgeslagen krijgsheren proberen de
burgers van Reimerswaal hun stad te beschermen tegen die
andere vijand, het water. Een van hen is Pier Crijn. In 1573
is hij actief bij een poging om een dijk, net buiten de stad
te repareren. Op 10 oktober sjouwt Pier met een aantal
helpers stenen en krammen over de Westdijk om buitendijks de
zeewering te repareren. Pier is aannemer. Een eindje
verderop loopt Lange Meerten die ook een stuk dijkherstel
toegewezen heeft gekregen. Schipper Arent de Munck uit
Bergen op Zoom brengt 1300 schoven riet. De dijkwerkers
lossen de schoven en krammen het riet vast in de glooiing.
Het riet is hen geleverd door Meerten 'den Duyvel'. Meerten
wordt maanden later nog door het stadsbestuur gemaand om de
aan hem verleende vergunning voor het snijden van het riet
te betalen. Het gesjouw met riet, de pogingen om de stad
droog te houden, het dijksherstel, het zijn allemaal
achterhoedegevechten. Kort daarop staat het water weer in de
straten.
De capriolen van burgemeester Willem Jansz. Olifant Verjaagd
door de moordende plunderexpedities van de Spanjaarden
vluchten veel bewoners naar het vasteland van Zuid-Beveland
en naar Tholen. Alle activiteiten in de stad komen stil te
liggen. De huurders van de windmolen en van de watermolen
kunnen hun huur niet meer betalen. Ondertussen moet de stad
her en der steekpenningen betalen om verdere plundering af
te kopen. Dat gebeurt met vaten zout, met geld maar ook met
een schenking zalm aan de Spaanse veldheer Mondragon.
Burgemeester Willem Olifant vraagt het centraal gezag in
Mechelen om geldelijke steun. Burgemeester Olifant speelde
een beetje rare rol. Hij was 'directeur' van een
transportbedrijf. De stad was zijn beste klant. In de
stadsrekening van 1573 komt hij regelmatig voor als
crediteur aan wie de stad betalingen doet voor wagen- en
schiphuur en de huur van paarden. Op 1 december verschijnen
de geuzen met hun schepen voor de stad. Ze gaan aan wal en
steken Reimerswaal in brand. Het vuur laat geen huis heel en
maakt dat de stad voor drie jaar volledig ontvolkt is. Van
het verpauperde volk dat uiteindelijk terugkeert, vordert
burgemeester-ondernemer Olifant een kapitaal van 7000
Vlaamse ponden.
De stad verwijt Olifant dat hij stiekem kerk- en
gildenschatten heeft verkocht. Het draait uit op een
langslepend conflict voor het Hof van Holland waarbij
Olifant zelfs het stadsbestuur laat gijzelen en zelf maar
net aan een gijzeling ontkomt. Hij wordt uiteindelijk in het
gelijk gesteld. Of hij ooit betaald is, weten we niet. De
verkoop van het puin Na 1600 is Reimerswaal niet meer dan
een dorp met vervallen huizen en ruïnes. Op 11 juni
1626 wordt er op last van de Edelmogende Heeren van de
Staten van Zeeland `een partij schorrestenen` ter verkoop
aangeboden. Van de opbrengst moet Reimerswaal de schulden
betalen. De 'schorrestenen' zijn het overspoelde puin van de
eens zo fiere stad. Vissers bewonen de nog resterende lage
huisjes, maar sommigen wijken in de winter al uit naar
Tholen of naar Zierikzee. "Ik vond de huizen" In juli 1632
verlaten de laatste bewoners de stad. Op 15 juli maakt
Melchior Franssen de resten van muren en poorten te
gelde.
De verkoping van dit puin brengt 1.000 gulden op. Kort
daarop verklaren de Staten van Zeeland de stad bankroet.
Elke dag spoelt de zee door de straten. Op de puinhopen
pikken meeuwen in het wier en tijdens warme dagen koesteren
zeehonden zich op nieuwe slikken en banken. Zoals het
oerwoud vervallen steden overwoekert, zo herneemt de zee
onafwendbaar haar verloren terrein. In 1696 is Reimerswaal
nog een eilandje met schapenweiden en steenhopen. Met de
eeuwwisseling verzinkt de ooit zo trotse stad in de
geschiedenis. In junidag van het jaar 1776 vertrekt uit de
haven van Tholen een visserman met zijn hengst. Aan boord is
de nieuwsgierige Jacob Ermerins. Hij heeft veel gelezen over
de verloren stad en wil nu zelf wel eens zien, wat er nog
van terug te vinden is. Een verslag van een van de laatste
ooggetuigen die de resten van Reimerswaal bezocht: "Ik
doorwandelde de slikken en vond nog veel funderingen van
huizen. Ook van muren en van torens en ik vond de plaats
waar de kerk had gestaan. Ik zag het kerkhof en kon door de
uitstekende wortels vaststellen waar de bomen geplant waren,
keurig in een rij. Ik herkende de straten en de haven, zag
overblijfsels van rijshoofden en stompen van palen." Rond
1950 dwalen bewoners van Zuid-Beveland over de slikken van
Reimerswaal.
Ze zoeken er de fraaie geglazuurde kloostermoppen die ooit
de huizen van Reimerswaal glans gaven. De stenen sjouwen ze
mee naar huis om er open haarden mee op te metselen. Anno
2000 ligt Reimerswaal oneerbiedig en onbereikbaar begraven
onder de schutsluis in de Oesterdam bij Bergen op Zoom. Van
de dorpen Lodijcke, Nieuwlande en Tolsende resten nog wat
fundamenten die bij eb droogvallen. Tot begin jaren '80 kon
je daar vrij door de 17e eeuw lopen. Tussen de potscherven,
beenderen en geglazuurde kloostermoppen. Nu is het verboden
gebied. Epiloog: Zelden is een stad zo compleet en
definitief van de aardbodem verdwenen als Reimerswaal.
Watervloeden, branden en oorlogsgeweld reduceerden de stad
tot stenen en slijk. Drie eeuwen na de ondergang
achterhaalde oorlogsgeweld zelfs het archief van de zo
gedoemde stad. Dat gebeurde bij het bombardement op
Middelburg in 1940. Toen verbrandde het laatste aandenken
aan Reimerswaal. Bijna! Het toeval wilde dat de stad Tholen
in die tijd een historische geïnteresseerde
gemeentesecretaris had: C. Hollestelle. Deze Hollestelle
heeft in 1933 de stadsrekening van 1573 van Reimerswaal in
modern Nederlands omgezet en helemaal, met de pen
gekopieerd. Het handschrift is te vinden in het Algemeen
Rijksarchief in Middelburg (inv.nr.1084).
Andere bronnen: "Enige Zeeuwse oudheden
behelzende de gewezen stad Reimerswaal". Jacobus Ermerins,
Middelburg 1785. "Stormvloeden en rivieroverstromingen in
Nederland". Prof. M.K.E. Gottschalk, Assen, 1971.
|